1. De orgels en de kinderhoofdjes

Het Quellhorstorgel

Het oude orgel van de Nicolaaskerk in Elburg verkeerde omstreeks 1810 in slechte staat. Al in 1819 hadden de erven van luitenant-generaal Van Kinsbergen meegedeeld dat het toegezegde legaat van duizend gulden voor een nieuw orgel, beschikbaar was.  In 1821 tekende Georg Heinrich Quellhorst een overeenkomst voor de bouw van het orgel, dat uiterlijk in september 1823 klaar moest zijn. Uiteindelijk werd het nieuwe grote orgel pas in 1825 opgeleverd. In 1925 werkte de firma Dekker uit Goes aan het orgel. De dispositie veranderde pas in 1948 toen De Koff het instrument repareerde. Hij verving de Viola di Gamba 4′ van het Rugwerk door een Octave 4′. Er werden ook nieuwe klavieren gemaakt en de toon-hoogte werd met een halve toon verlaagd. In de jaren 1981-1983 is het instrument gerestaureerd door de firma’s Verschueren en Hendriksen & Reitsema. Het werd weer in gebruik genomen op 28 maart 1983. Het orgelbevat2.216 pijpen. Door de vele concerten en opnames geniet dit orgel landelijke bekendheid. De klok boven het orgel stond in verbinding met de buitenklok en gaf met de ene wijzer alleen het uur aan. Voor mensen in vroeger tijd was dit blijkbaar voldoende.

Links en rechts van het orgel zitten aan de wand stenen kinderhoofdjes (2A en B op de plattegrond). Hier werden vroeger door de katholieken de kinderen gedoopt. In de Rooms-Katholieke traditie was het de gewoonte dat na de geboorte het kind zo spoedig mogelijk gedoopt werd. Na het dopen konden ze vervolgens snel de kerk weer verlaten via een van de zijdeuren.

Koororgel

De geschiedenis van het koororgel is ook tamelijk interessant. Dit orgel tussen middenschip en koor is opgebouwd met pijpen afkomstig van het voormalige gebouw van de Gereformeerde Kerk aan de Vischpoortstraat in Elburg. Albertus Hinsz. bouwde met die pijpen eerst in 1751 een orgeltje voor de Rooms-Katholieke schuilkerk in Kampen. Na sluiting van die Paterskerk verhuisde het instrument omstreeks 1860 naar de Rooms-Katholieke kerk van IJsselmuiden. Begin 20e eeuw was het aan vervanging toe en werd het, na een opknapbeurt, in de Gereformeerde Kerk van Elburg geplaatst. Het front voor dat koororgel werd geleverd door het vroegere orgel uit de Gereformeerde Kerk van Klaaswaal. Na de grote restauratie van 1974 was een koororgel, mede ook uit historisch oogpunt en vanwege het liturgisch gebruik, onontbeerlijk. Het pijpwerk, dat al bijna als schroot verkocht was, en de kast van het orgelfront, bestemming brandhout, waren in bezit van de organist van de Grote Kerk.

Zegel

Tot slot nog een korte uitleg over het kerkelijk zegel van de Hervormde Gemeente Elburg. Het gebruik van kerkzegels gaat terug tot de Middeleeuwen. Zij dienden als teken van bekrachtiging, tot verzekering van echtheid, dan wel als naamteken ter herkenning. In de eerste Protestantse Synode in ons land (1578) werden de hervormde gemeenten gewezen op het belang van een eigen kerkzegel. Dit belang werd nog eens onderstreept middels een Koninklijk Besluit van 4 maart 1817 door Koning Willem I.

Het kerkzegel van de Sint Nicolaaskerk te Elburg bestaat uit een vleugelaltaar, met een gebeeldhouwde kast, een soort tabernakel met aan de bovenrand zeven cirkels met Andreaskruis. De geopende vleugel-deuren zijn met beeldwerk versierd. Aan de linkerkant is Christus als herder afgebeeld, aan de rechter-kant het kruis. In het midden hangt de eeuwige lamp met daaronder de drie traptreden. Het randschrift is hetzelfde als dat op de kansel in het koor: “Sigillum ecclesiac elburgiensis donec dies illvcescat”. Dit betekent: “Zegel van de kerk van Elburg totdat de dag aanbreekt”.